Geschreven door mijn vader Jibbo Poppen, uit de allerlaatste Winschoter Courant van zaterdag 8 oktober 1988.
“Nou most ais goud heuren, voaderman: wie leren die nou wel om dizze neie mesjienes te bedainen, mor den most ons nait direct weer weglopen, hè!” Deze bijna dreigende woorden sprak algemeen bedrijfsleider Jan Leidekker tegen mij, toen ik op 5 februari 1973 als een ‘verloren zoon’ in de gelederen van Drukkerij en Uitgeversbedrijf J.D. van der Veen terugkeerde. Terugkijkend blijken de woorden van Leidekker wel effect te hebben gesorteerd, want ik ben gebleven. Na de ‘neie mesjienes’ bereidde ik advertenties voor ten behoeve van de zetters en op 16 januari 1978 trad ik toe tot de redactie van de Winschoter Courant.
De naam Leidekker zal hierboven niet voor het eerst in deze krant zijn geschreven. Hij was door postuur, persoonlijkheid en zijn lange grijze stofjas een belangrijk man. Hij was het, toen als voorman machinezetterij en opmaak, die mij op 16 augustus 1965, als 15-jarige het waslokaal, met de klerenkasten rondom, binnenleidde en zei: “Hang dien jaze hier moar hèn, voaderman”.
Onwil
Het was allemaal begonnen met mijn onwil om de Mulo af te maken. Mijn vader, toen als krantenbezorger in dienst van Van der Veen, ging eens met bedrijfsleider Piet van Dijk praten om te kijken of er een plaats ‘op drukkerij’ was. Ik zou dan toch nog een vak leren. Na een test in het Instituut voor Toegepaste Psychologie aan de Vossiusstraat in Amsterdam (zo grondig gebeurde dat toen nog; iets wat je nooit vergeet) werd ik geschikt bevonden om aan een carrière als leerling-handzetter te beginnen. Er werden blauwe overalls gekocht en de eerste tocht richting Vissersdijk begon op die 16e augustus 1965. Die gang zou tot op de dag van vandaag blijven voortduren.
Na de ontvangst door Leidekker, de trap op in de hal, die naar de opmaak (rechts) en zetterij (links) leidde. Hier bevond zich toen het glas-in-lood-raam met de tekst:
“Schep uw geluk uit pers en druk.”
Pastei
Op de handzetterij maakte ik kennis met de man die mij in vier jaar tijd het vak van handzetter moest aanleren: Flip Ruiter. Uit zijn handen ontving ik een zethaak, een galei, een houten meetlatje en ik moest achter een zetbok voor leerlingen plaatsnemen. Daar worstelde ik maandenlang met een letterkast met Erasmus 10 punten: eerst de ligging van de letters onthouden, dan snelheid opdoen, vervolgens distribueren (het terugleggen van de letters in de kast), zetsel opbinden, een tekstblok in een keer oppakken, zonder dat de zaak ‘in pastei’ viel.
Het lukte allemaal redelijk en gaandeweg werd je geschikt geacht om eens een visitekaartje of een trouwkaartje te zetten. Er heerste een redelijk strakke discipline op de handzetterij. Roken was voor leerlingen tijdens het werk verboden. Ook niet verwonderlijk, want bij het draaien van een shagje zou je loodstof binnen kunnen krijgen.
Er werd elke morgen met verlangen uitgekeken naar de komst van juffrouw Trijn de Jong. Ze kwam elke dag om negen uur met haar rieten mand met kopjes en een pot koffie en serveerde die op het bureau van Leidekker in de hoek van de zetterij. Letterkasten werden uitgetrokken om als zitplaats te dienen, de handen werden gewassen en het ‘stoetje’ werd verorberd. En als er nog tijd was: een sigaretje.
Roetsie, roetsie
Dat laatste schoot er echter vaak bij in, door de priemende ogen van Leidekker, die de handzetters opwekten om weer aan het werk te gaan. Hij was omstreeks die tijd op de opmaak druk met de krantepagina’s bezig en gunde zich amper tijd voor de koffie. Terwijl wij voorzichtig aan het bruine vocht nipten, beende Leidekker kort na het inschenken naar zijn bureau, pakte een kop, zette die aan de mond en goot de koffie in één keer naar binnen, zonder een spier te verrekken. We hebben toen vaak gedacht, dat hij een loden pijpen als slokdarm had. Maar ja, net zoals nu: de krant moest klaar en dus was het: “Roetsie, roetsie, dizze ken deur!”
Het aanleren van het vak van handzetter was niet de enige bezigheid voor een leerling. Elke dag de vloer vegen (niet met je collega’s), loodschraapsel onder de zetmachines vandaan halen, loodstaven, lijnenmateriaal en ‘wit’ vanuit de styperij naar boven sjouwen, de bak van de zaagmachine legen en vrijdagsmiddags zetsel distribueren en lijntjes poetsen.
Gieten
Een andere bezigheid was het gieten van nieuwe loodstaven. Het afgewerkte zetsel kwam in de styperij in een smeltoven terecht en werd vervolgens weer tot nieuwe staven gegoten. Het was altijd een warm en vrolijk gebeuren in deze catacomben. Ik dronk tijdens het gieten wel eens een slok uit een fles frisdrank van één der stypeurs. Hendrik ‘Moeske’ Meijer beschuldigt mij er tot op de dag van vandaag van dat ik hem een fles cola afhandig heb gemaakt en die alleen heb leeggedronken. Hetgeen ik blijf ontkennen.
In de winter wist Leidekker altijd wel werk te vinden voor een leerling. Hij trok zich dan niks aan van de tegenwerpingen van leermeester Flip Ruiter: “Hest doe niks te doun? Goa mor snei vegen!”
Alles met elkaar leerden we het vak toch goed. Er waren echter ook dieptepunten. Ik herinner met het tussenexamen, dat ik moest afleggen bij drukkerij Europrint in Wildervank. Zaterdagmorgen om half zeven met de bus er naar toe. Verschillende soorten zetsel, zoals een uitnodiging en een moeilijk staatwerk, moesten worden gemaakt. Het resultaat was voor mij bedroevend. De regels op het examenrapport staan in mijn geheugen gegrift: “Werkt te langzaam en maakt teveel rommel,” Ik kreeg van bedrijfsleider (hij was toen ook nog gecommitteerde) Piet van Dijk een flinke uitbrander. Het is toch allemaal goed gekomen.
Het werk op de handelsdrukkerij speelde zich voor mij voor een groot deel af in Drukkerij Oldambt, de voormalige drukkerij van Huisman, die door Van der Veen was overgenomen. Het verdwijnen van de handelsdrukkerij uit de panden aan de Vissersdijk ken Liefkensstraat was symptomatisch voor het afglijden van dit stuk van het bedrijf naar de rand van de onderneming. In 1971 was het voorbij: na een organisatie-onderzoek door Bakkernist-Spits en Co. werd besloten de handelsdrukkerij te sluiten. Ik verliet de onderneming en kwam in 1973 terug.
Zo kwam er, al terugkijkend en in het geheugen gravend, herinneringen boven aan de periode, die ik mijn Van der Veen-periode op de handelsdrukkerij werkte. Een mooie tijd, werkend in het mooie grafische vak. Nog steeds vind ik de Reiner Script het mooiste lettertype dat ooit ontworpen is. Daar kunnen alle moderne ontwerpers niet tegenop. Hoewel ik nadien heel ander werk ben gaan doen en me nu bezig houdt met het ‘ontwerpen’ van verhalen, met de Nederlandse taal als middel, gaat mijn hart nog snel kloppen bij het zien van een mooie ontworpen stuk drukwerk.
Ik ben blij dat ik nog steeds iets mag ‘maken’. Ik kan me de frustraties van veel oudere typografen voorstellen, die nu moeten werken in een gestroomlijnde, bedrijfsmatige organisatie, waar ze niet meer zijn dan handlanger van de machine. De arbeidsvreugde is er bij hen merkbaar door teruggelopen. Dat is de schaduw, die valt bij het terugkijken op een Van der Veen-dienstverband dat zich uitstrekte van 16 augustus 1965 tot 12 november 1971 en van 5 februari 1973 tot 1 januari 1985 bij Drukkerij en Uitgeversbedrijf J.D. van der Veen b.v.
Een belangrijke gebeurtenis wil ik niet onvermeld laten. Het werken bij Van der Veen heeft mij ook een vrouw opgeleverd. Met Grietje ben ik inmiddels 14,5 jaar gelukkig getrouwd. Ze werkte bijna op de krant: bij Bremmer, de buurman. Ik haalde (toen ik nog rookte) heel wat pakjes shag (ook voor anderen). Uiteindelijk is daar iets blijvends uitgegroeid.
Lees ook: “Pa”